JULES BORDET 1870-1961
Jules BORDET, eerste directeur van het Instituut Pasteur van Brabant werd geboren te Soignies op 13 juni 1870. Na zijn middelbare studies aan het Atheneum van Brussel studeerde hij aan de "Université Libre de Bruxelles", waar hij in 1892 zijn dokterstitel behaalde.
Als laureaat van een Regeringswedstrijd bekwam hij een reisbeurs die hem in 1894 de gelegenheid gaf om in het laboratorium van Elie Metchnikoff in het Instituut Pasteur van Parijs te gaan werken. Die had vooral bekendheid verworven door zijn ontdekking van de "fagocytose", een verdedigingsmechanisme tegen infecties waarbij de witte bloedcellen de microben die ons lichaam binnendringen opnemen en doden. Met deze ontdekking legde Metchnikoff de grondslag voor de cellulaire immuniteit. Bordet zal van zijn kant de basis leggen van de humorale immuniteit: het verdedigingsmechanisme waarmee ons organisme zich verdedigt door middel van stoffen die van nature in ons bloedserum aanwezig zijn of die wij bij het binnendringen van microben of vreemde substanties zelf aanmaken.
Toen Bordet in het laboratorium van Metchnikoff zijn intrede deed, had Pfeiffer, een Duits geleerde, zopas ontdekt dat het serum van een tegen cholera gevaccineerde cavia in staat bleek de cholerabacil in de buikholte van een niet-gevaccineerde cavia te doden. Wanneer echter deze proef in een reageerbuisje werd herhaald, merkte Bordet op dat het serum van de gevaccineerde cavia de choleramicroben niet doodt, maar de microben wel doet samenklonteren (agglutinatie). Uitgaande van deze waarneming toonde Bordet, in een reeks eenvoudige maar beslissende proeven, aan dat het dierlijk organisme reageert op het binnendringen van microben, cellen of vreemde substanties, door bepaalde moleculen aan te maken, antilichamen genoemd, die zich op de vreemde indringers kunnen vastzetten en ze gevoelig maken voor een substantie die vooraf in het bloedserum aanwezig is: het complement. Het complement bezit uiteindelijk de eigenschap om deze vreemde indringers te doden. Microben, cellen of scheikundige bestanddelen die de productie van antilichamen kunnen op gang brengen worden antigenen genoemd. De humorale immuniteit is dus gebaseerd op de eigenschap die een levend organisme bezit om specifieke antilichamen tegen vreemde antigenen aan te maken. Deze antilichamen zetten zich vast op de antigenen en maken deze gevoelig voor het complement dat op zijn beurt bindt op het antigeen-antilichaam-complex (complementbindingsreactie).
Het uitzonderlijke belang dat de ontdekking van deze fundamentele elementen van de humorale immuniteit voor de geneeskunde betekent, hoeft verder geen betoog. Door bijvoorbeeld het serum van een patiënt in contact te brengen met een suspensie van gekende ziekteverwekkende microben, kan men de aanwezigheid van specifieke antilichamen tegen deze microben in het serum opsporen; hiermee wordt het bewijs geleverd dat bij de patiënt wel degelijk een infectie door deze microben werd veroorzaakt. De complementbindingsreactie speelt ook een belangrijke rol bij de diagnose van infectieziekten. Men weet dat het complement zich uitsluitend bindt op het complex dat gevormd wordt door de microbe en het specifiek antilichaam. Wanneer men het serum van de patiënt in contact brengt met een microbe en vastgesteld wordt dat er een complex gevormd wordt waarop het complement zich bindt, betekent dit dat in het serum van de patiënt het met de microbe overeenstemmend specifiek antilichaam aanwezig is; hiermee wordt het bewijs geleverd dat deze microbe aanwezig is of was bij de patiënt. Het wetenschappelijk werk van J. Bordet bleef niet beperkt tot de fundamentele ontdekking op het gebied van de humorale immuniteit, zoals we die hier in het kort hebben geschetst. Van de andere studies waaraan hij zich wijdde, vermelden wij hier alleen maar zijn ontdekking, samen met Gengou, van de kinkhoestbacil in 1906.
Ondanks het aandringen van het Instituut Pasteur van Parijs, komt Bordet in 1901, op verzoek van de Provincie Brabant terug naar België om er een Instituut voor Bacteriologie op te richten en te leiden. Dit Instituut verkreeg kort daarna de naam Instituut Pasteur van Brabant, dank zij de toestemming van Mevrouw Pasteur. In 1907, wees de "Université Libre de Bruxelles" aan J. Bordet de leerstoel Bacteriologie toe aan de Faculteit voor Geneeskunde. Hij bleef er doceren tot 1937. In 1919 werd zijn werk over de immuniteit met de Nobelprijs bekroond.
Bij zijn opruststelling in 1940 werd Jules Bordet als directeur van het Instituut Pasteur van Brabant opgevolgd door zijn zoon, Professor Paul Bordet. Jules Bordet verliet nochtans zo maar niet het Instituut waar hij zoveel van zichzelf had gegeven. Nog vele jaren bleef hij de activiteiten in het Instituut volgen, en vooral de ontwikkelingen van het wetenschappelijk onderzoek.
Zijn overlijden in 1961, werd door zijn vroegere medewerkers in het Instituut als een pijnlijk verlies aangevoeld. Maar dank zij de wetenschappelijke vorming die hij hen had meegegeven en in hen bleef voortleven, konden zij samen met een nieuwe generatie het werk dat in het begin van deze eeuw een aanvang nam voortzetten, met vertrouwen en met de vaste wil om te slagen.
Jacques BEUMER, eredirecteur van het Instituut Pasteur van Brussel